ภาพหน้าหนังสือ
PDF
ePub
[ocr errors]

en hiermede is reeds de mogelijkheid uitgesproken, in een veeleenigheid des Begrips alle bijzonderheden of afzonderlijke denkbaarheden als een onafgebroken schakeling van begrippen samen te denken. En alleen door in dezen alles omvattenden kringloop van gedachten de nadere plaats der onderscheidene gegevens op te sporen en aan te wijzen, kunnen wij ze in zuiver wetenschappelijken zin onderscheiden, en wat daarmee noodwendig samengaat: weder vereenzelvigen. Om nu een of meer bepaalde gegevens zuiver te doordenken, zou men eigenlijk alles, wat in die gegevens voorondersteld of reeds opgeheven is, nog niet als zoodanig mogen beschouwen, maar de wijze, waarop dat alles zich tot de betrokken bepaaldheid ontwikkelt, in haar geheel moeten nagaan. Dit zou ons echter te ver voeren buiten de grenzen, gesteld door ons doel, een afzonderlijk gegeven te doordenken. Wij moeten dus, voorzoover dit tot goed begrip der zaak mogelijk is, ter nadere beschouwing van het bedoelde onderwerp een uitgangspunt kiezen, waaraan eenerzijds de te ontwikkelen bepaaldheden zich nog te stellen hebben, en dat anderzijds de uitkomst bevat van al het daaraan voorafgegane, dat dan als bekend voorondersteld moet worden. Reeds in de inleiding koos ik dit uitgangspunt met de opmerking, dat het begrip van den geest vrijheid is. En wij zagen dat de vrijheid in haar waarheid zelfbepaling is, en dat hiermede de wil als persoonlijkheid gedacht wordt. Maar met deze vrijheid verwijlt voorshands de wil toch nog slechts bij zichzelf; hij verkeert nog in een ononderscheiden zijn, waarin zich de vrijheid slechts als die van „tolvrije" gedachten laat denken. Om ook wérkelijk vrij te zijn, moet de vrijheid zich kunnen uiten en verwerkelijken, en deze

„realiseering" vindt plaats in de zelfonderscheiding der persoonlijkheid, in haar verhouding tot het aan haar uiterlijke, tot de zaak. Deze is van haar zijde willoos en dus ook rechteloos, en van haar op zichzelf gestelde objectiviteit wordt zij ontdaan, doordat de geest er zijn wil in legt, ze tot de zijne maakt. Op zichzelf is deze verhouding, welke kenbaar wordt aan de toeëigening en aan de daarin medegedachte, nog uitwendige macht, het bezit van de zaak, nog niet de réchte verhouding. Want evenzeer als de wil denkbaar is zoowel naar de zijde van willekeur als naar die van wáre vrijheid, evenzeer laat zich de uíting van den wil denken als uiting van willekeur én als verwerkelijking van ware of redelijke vrijheid. En gelijk dus de vrijheid zonder meer in aanleg ware vrijheid is, zoo is de verwerkelijking dier vrijheid in aanleg verwerkelijking van ware vrijheid, of recht, waarmede zij kan overeenstemmen of ook niet. Deze overeenstemming bestaat, wanneer de toeëigening niet in strijd is met reeds verwerkelijkte vrijheid, en zulk een verhouding van persoon tot zaak heet eigendom. Maar hierin is tegelijk begrepen, dat de verhouding van mij tot een zaak, zonder meer, nog geen eigendom is. Eigendom, waarin de persoonlijkheid als ware, algemeene wil tot vervulling komt, verschijnt als zoodanig pas in de verhouding van mij tot anderen, in wederzijdsche erkénning van eigendom.

Eigendom vooronderstelt, zooals wij zagen het bezit, en hiermede het vergelijkings-oordeel van gewenschtheid. Het bevat dus het toevallige en willekeurige moment, dat ik in déze bepaalde zaak mijn wil gelegd heb, dat déze zaak voor mij gebruiks waarde heeft. En evenzeer is het dus mogelijk dat zij mij betrekkelijk waardeloos wordt en dat

ik mijn wil aan de zaak onttrek. Op zichzelf is dit de z.g. derelictio, doch als betrekkelijk waardeloos gebruik ik de zaak ook weder in... vervreemding, die aan de andere zijde aanvaarding vooronderstelt. De tot vervreemding eenerzijds en aanvaarding anderzijds zich uitende overeenstemming van twee willen heet contract, en geraakt in de ruiling (welke hier natuurlijk ruim op te vatten is) tot volkomen eenheid van gewilde vervreemding en verkrijging van eigendom. In het contract hebben wij een gemeenschap van wil, die, als identiteit van twee bijzondere, maar in hun identiteit zelfstandig blijvende willen, daarom nog niet algemeene wil, het recht op zichzelf is. Algemeene en bijzondere wil staan tot elkaar in de verhouding van wezen en verschijnsel. En het recht op zichzelf is in deze verhouding als potentialiteit tegenover de realiteit van den bijzonderen wil, welke dus met het algemeene recht evenzeer wel als niet kan overeenstemmen. Als zoodanig beschouwd, staat de zonder meer bijzondere wil tegenover den algemeenen, en bepaalt hij zich tot schijn van recht, d. i. tot onrecht. Aan het contract wordt dit openbaar, wanneer de identiteit van de daarin tegenover elkaar gestelde gebruiks waarden, d. i. de ruilwaarde, niet tot haar recht komt, doordat van de eene zijde de door den ander gewilde gebruikswaarde slechts in schijn gesteld wordt.

In deze onmiddellijkheid is het onrecht nog slechts het op zichzelf niet overeenstemmen van bijzonderen en algemeenen wil, een verhouding, waarin het algemeene niet ontkend wordt, maar veeleer de verschillende rechtsaanspraken elke voor zich geleid worden door de meening, dat de betrokken bijzonderheid met het algemeene in over

eenstemming is. De schijn wordt hier voor wézen, het onrecht voor récht gehouden. En dit onschuldige onrecht als in beginsel de niet met het recht op zichzelf overeenstemmende aanspraak ten aanzien van een ruilbaarheid, is het zuiver burgerlijk onrecht, de inhoud van het eigenlijke burgerlijke rechtsgeding, waarbij het onpartijdige oordeel van een derde met de macht tot uitvoering wordt ingeroepen, om het tegenover de voorshands gelijkgerechtigde aanspraken nog op zichzelf staande recht te doen gelden, d. w. z. het aan den schijn van het recht tot zichzelf te doen komen en het daarmede op en voor zichzelf recht te doen zijn.

Er is een zekere overeenstemming te bespeuren tusschen de verhouding van zuiver en positief recht, en die van zuiver burgerlijk en positief burgerlijk onrecht. Sprekende over recht, bedoelt men daarmede vaak wet. En reeds de uitdrukking wet of positief recht geeft een aanduiding, dat het gaat om een recht, dat geen zuiver recht meer is. Even weinig is men er aan gewend, het z.g. civiele onrecht, waaronder dan contractbreuk en andere ,,onrechtmatige daad" verstaan wordt, als zoodanig, d. w. z. zuiver te beschouwen. En toch is dit onontbeerlijk voor het begrip van het onrecht in het algemeen. Verre van hiermede te willen beweren, dat in het burgerlijke rechtsgeding alleen onschuldig onrecht zou mogen ter sprake komen, moeten wij redelijkerwijze overwegen, dat de zuivere inhoud van zulk een geding door de tegenover elkander staande rechtsaanspraken gegeven wordt. Van deze verschillende rechtsaanspraken, die voorshands gelijk staan als bijzonderheden,

welke als zoodanig realiteit, verschijnsel van het algemeene recht zijn, kan er slechts één in overeenstemming met het wezen van het recht, en moet de andere schijn van het recht, d. i. onrecht zijn. Doch reeds aan het feit, dat buiten het opheffen van dit onschuldige onrecht, ook dat van het gewilde onrecht voor een gedeelte tot de bevoegdheden van den burgerlijken rechter behoort, jázelfs dat in het strafgeding binnen zekere grenzen plaats is voor een eisch tot schadevergoeding, aan dit alles reeds zien wij, dat wij ons bevinden op een grensgebied, waar het z.g. burgerlijk vonnis, dat naar aanleiding van een onrechtmatig handelen tot schadevergoeding veroordeelt, in zekeren zin straf mag heeten. Zoo ligt dan deze gedachtengang voor de hand: in het zuiver burgerlijke of onschuldige onrecht is de bijzondere wil in tegenspraak met een anderen bijzonderen wil, en bestendigt het recht zich slechts door de vergoeding van geleden schade; in het misdrijf tegen de persoonlijkheid weerstreeft de bijzondere wil den algemeenen, die in het afzonderlijke subject verschijnt, een onrecht dat gedelgd wordt door de straf, die voor een gedeelte zal kunnen strekken tot schadeloosstelling van den getroffene; terwijl ten slotte aan het misdrijf, waarbij de bijzondere wil zich keert tegen den algemeenen wil in zijn onpersoonlijkheid (zeden, instellingen, staat), de straf als zuiver algemeene rechtsbestendiging verschijnt. En wanneer een onrechtmatige daad alleen civiliter berechting vinden kan, beteekent dit slechts, dat, voorzoover het positieve recht mede door tijdelijk en plaatselijk heerschende zeden en opvattingen bepaald is, het misdadige van zulk een handeling niet sterk genoeg algemeen wordt ondervonden en

« ก่อนหน้าดำเนินการต่อ
 »